Hoe fiat geld onze tijd steelt
Inflationair monetair beleid mag je best vergelijken met de activiteit van een zakkenroller. Centrale banken zijn erg bedreven in het stelen van onze tijd. Weinigen onder ons hebben er erg in. Via inflatie (gedefinieerd als een uitbreiding van de geldhoeveelheid) herverdelen de overheid en haar handlangers onze tijd in hun richting.
Dit proces wordt vaak verkeerd begrepen. Op het eerste zicht zou je kunnen denken dat het creeëren van extra geld iets positief moet zijn. Iedereen zou toch graag zijn persoonlijke geldhoeveelheid zien stijgen. Dat zou ieder individu meer welvaart geven. Maar is dit wel positief wanneer we dit bekijken vanuit het standpunt van de hele maatschappij? Onder een fiat-geld standaard is de geldhoeveelheid wat de centrale bank zegt dat hij is. Dus als “meer geld” de maatschappij welvarender kan maken dan kunnen we iedereen rijker maken met een simpele druk op de knop.
We zouden het allemaal goed vinden dat iedereen zich een computer kan veroorloven. Jammer genoeg is dit voor sommigen niet haalbaar. De overheid zou er kunnen voor kiezen om de geldhoeveelheid te verhogen door een extra nulletje aan onze biljetten toe te voegen. Nu kan iedereen zich een nieuwe computer veroorloven. Top! Waarom zouden we hier stoppen? Niet iedereen kan zich een privé-jet veroorloven. Dus waarom voegen we niet nog wat nullen toe aan onze biljetten? Ziezo, onze maatschappij is nu zo rijk dat we ieder weekend op een uurtje in Zuid-Frankrijk zijn.
Het is duidelijk dat er iets heel fout is met deze redenering. We kunnen dit best illustreren met onderstaande denkoefening.
Stel je voor dat de hele wereld wordt voorgesteld door een klas. Alles buiten het lokaal is eindeloze lege ruimte. De vloer in de klas is al ons beschikbaar land. Alle objecten in de klas zijn kapitaalsgoederen. De potloden zijn nuttige werktuigen en de banken zijn fabrieken of huizen. Er liggen verspreid door de klas consumptiegoederen (appels, donuts, GSM’s, …). Tot slot zijn alle leerlingen in de klas de economische populatie. Alle middelen zijn eigendom van individuen en ieder individu is eigenaar van zijn eigen lichaam en zijn arbeid. We gebruiken ook fiat-geld. Iedere leerling heeft een papiertje met zijn persoonlijke hoeveelheid geld. Voor het gemak geven we iedereen een miljoen Euro. De leerlingen schrijven een 1 met 6 nullen.
We kunnen nu de geldhoeveelheid verhogen. Iedereen mag een nulletje toevoegen aan zijn geldhoeveelheid. Wanneer de leerlingen rondkijken is er niets veranderd. De hoeveelheid land is niet toegenomen. Er zijn niet meer werktuigen te vinden, geen extra fabrieken gebouwd en geen extra consumptiegoederen geproduceerd. Ik hoop dat het duidelijk is dat het verhogen van de geldhoeveelheid geen extra welvaart creeërt. We hebben als maatschappij niets extra beschikbaar om in onze noden te voorzien.
Inflatie in ons huidig monetair systeem gebeurt natuurlijk niet op bovenstaande manier. We voegen niet bij iedereen tegelijk nulletjes toe. Sommigen krijgen het nieuwe geld eerst toegewezen: over het algemeen zijn dit de bevoorrechte bankiers. We kiezen 2 studenten die bankiers mogen zijn en ze krijgen opnieuw een extra nulletje op hun biljetten.
Nog steeds is er niets materieel veranderd in de klas. De maatschappij is nog altijd niet welvarender. Echter, onze bankiers hebben plots tien keer meer geld dan de rest. De bankiers zijn pas welvarender wanneer ze meer “dingen” kunnen hebben. Het nieuwe geld zorgde niet voor meer “dingen”. Ze kunnen dus pas meer hebben wanneer de andere leerlingen minder hebben. Inflatie (gedefinieerd als een stijging in de geldhoeveelheid) is dus noodzakelijkerwijs een herverdeling van welvaart. Het is een ‘nul-som-spel’. Een verliezer wordt belast ten nadele van een winnaar die er op vooruitgaat.
We kunnen nu onderzoeken wie er wint en wie er verliest. We kiezen een gewone leerling en stellen dat hij een huis wil kopen. De leerling wil het huis kopen van een andere gewone leerling. De gepriviligeerde bankier wil echter ook dat huis kopen en ze bieden voor het huis.
De gewone leerling houdt echt van het huis maar kan er maar 50.000 EUR voor betalen. De bankier vindt het huis niet speciaal. Het zou een leuke tweede woning zijn voor gasten. Maar hij heeft zo veel geld beschikbaar dat hij er iets moet mee doen. Hij bied er 60.000 EUR voor. Uiteraard wint de bankier het huis. Inflationair monetair beleid herverdeelde het huis van de oprecht geïnteresseerde koper naar de gepriviligeerde bankier.
Maar er is nog een winnaar. De verkoper van het huis kreeg nu 10.000 EUR extra voor zijn huis. Het nieuwe geld verhoogde de prijs van het huis dat hij verkocht. Dit betekent jammer genoeg niet dat op termijn iedereen wint (aangezien de verkoper opnieuw iets kan aankopen). Er werden namelijk geen extra “dingen” gecreeërd. Het is nog altijd een nuloperatie. Terwijl het nieuwe geld wordt uitgegeven beginnen de prijzen in de economie te stijgen.
De verkoper had er voordeel bij omdat het nieuwe geld snel tot bij hem kwam. Hij verkocht voordat de prijzen van alle goederen stegen. De late ontvangers van het nieuwe geld worden geconfronteerd met een economie waar de prijzen al in zijn gestegen. Inflatie (hier gedefinieerd als een stijging in de geldhoeveelheid) is een herverdeling van welvaart van de late ontvangers naar diegene die het eerste ontvangen. Naast bankiers zijn overheden meestal de eerste die het geld ontvangen.
Dit fenomeen noemen we het Cantillon effect. Cantillon observeerde in de 18e eeuw dat de eerste die nieuw geld ontvingen hun inkomen zagen stijgen terwijl de laatste die het ontvingen hun koopkracht zagen dalen door stijgende prijzen van consumptiegoederen. Mises definieerde dit effect nog formeler. Een stijging van de geldhoeveelheid in een economie verhoogt de cash-balansen van diegene die het eerst ontvangen. Het marginaal nut van geld daalt voor hen en ze kopen investerings- of consumptiegoederen. Zo bieden ze de prijzen van die goederen omhoog en stijgen de cash-balansen van de verkopers. Dit proces zet zich verder tot een nieuw evenwicht bereikt wordt. De verdeling van inkomen en rijkdom wordt aangepast.
De centrale bank die de geldhoeveelheid doet toenemen, doet dit op een verdoken manier. In tegenstelling tot zichtbare belastingen in een economie is inflatie zeer onzichtbaar. Je ziet zelf de hand in jouw zak niet! De potentiële koper die het huis niet kreeg denkt, “Jammer! Ik bood te weinig en kreeg het huis niet”.
Ons huidig monetair systeem van fiat-geld is zeer ver verwijderd van het geld dat oorspronkelijk op de vrije-markt tot stand kwam. De uitvinding van Satoshi Nakamoto geeft ons de mogelijkheid om dit onevenwicht te herstellen. Als geld een abstractie is voor onze tijd dan geven we op twee manieren onze tijd terug af aan de maatschappij. Aan de ene kant betalen we belastingen op de vruchten van onze arbeid. Aan de andere kant betalen we een inflatiebelasting. Ons huidig systeem van inflationair fiat-geld is namelijk genoodzaakt om de geldhoeveelheid altijd te laten toenemen. Een stijging van de geldhoeveelheid (groter dan de economische groei of productiviteitsstijging) leidt tot stijgende prijzen. Wanneer prijzen in de economie stijgen wordt onze koopkracht aangetast (en meestal voordat onze lonen aanpassen).
Fiat-geld maakt het aanhouden van cash-balansen onaantrekkelijk. Dit is een bewuste strategie. Doordat geld zijn waarde verliest doorheen de tijd (door de aanhoudende stijging van de geldhoeveelheid en het Cantillon effect) worden we aangemoedigd om ons geld zo snel mogelijk om te zetten in investeringen of consumptie. De Keynesiaanse economische stroming redeneert foutief dat dit leidt tot economische groei. In een voorgaand artikel toon ik aan waarom dit niet klopt.
Het beleid van vandaag leidt niet tot economische groei. Het leidt tot stagnatie en uitputting van onze grondstoffen en middelen. Het is de oorzaak van korte-termijn denken en een ongebreideld consumentisme. Het creeërt slechte investeringen die de oorzaak zijn van ‘booms en busts’ en die wanneer ze barsten telkens weer een reden zijn voor opnieuw meer geldcreatie door centrale banken.